- Schluss
- Schluss!afgelopen uit!————————Schluss〈m.; Schlusses, Schlüsse〉1 conclusie, gevolgtrekking ⇒ besluit, slotsom2 slot, einde ⇒ sluiting; ontknoping3 〈paardrijden〉opsluiting♦voorbeelden:1 Schlüsse ziehen • concluderen, conclusies trekkenSchluss jetzt, damit! • en nou is het uit, afgelopen!Schluss! • afgelopen uit!2 keinen Schluss finden können • er geen einde aan kunnen makenmit etwas Schluss machen • met iets ophoudenmit jemandem Schluss machen • het met iemand uitmaken〈informeel〉 mit sich, mit dem Leben Schluss machen • een einde aan zijn leven makenes ist Schluss mit einer Sache • iets is ten einde, afgelopen〈informeel〉 mit ihm ist Schluss • (a) het is voorbij, afgelopen met hem; (b) hij kan niet meer, is kapot • (c) hij is geruïneerdam Schluss • ten slotte, op het eindam Schluss marschieren • helemaal achteraan marcherenSchluss für heute! • voor vandaag is het genoeg, welletjes!kurz vor Schluss • (a) vlak voor het einde; (b) vlak, kort voor sluitingstijdzum Schluss • ten slotte, uiteindelijk, tot slot¶ diese Fenster haben guten Schluss • deze ramen sluiten goed (af)
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.